Museum De Roos-voorzitter Ron Haveman en amateurhistoricus Cees Schuller hebben voor de nieuwe wisseltentoonstelling van het museum aan de Markt in Geertruidenberg zo’n 80 foto’s geselecteerd die tot en met 29 september 2024 een fraai beeld geven van de gevels van weleer. Winkels, cafés en restaurants komen en gaan; dat was vroeger zo en gebeurt heden ten dage helaas nog steeds. Vrij snel na de Tweede Wereldoorlog vertrok een groot deel van de toenmalige middenstand uit Geertruidenberg door toenemende leegstand op en rond de Markt en het wegtrekken van inwoners. Na de komst van de PNEM en de industrieterreinen Dombosch I en II nam het aantal inwoners in Geertruidenberg weer flink toe en bood het nieuwe kansen voor ondernemers. Ook de vele soldaten van de Pontonnierskazerne Keizersveer zochten hun vertier in de stad. Uiteindelijk kende Geertruidenberg in de jaren 1970 tot en met 2010 een groot aantal winkels, cafés en bars op en rond de markt en nagenoeg alle zijstraten. De toenemende concurrentie vanuit Raamsdonksveer en Oosterhout, met onder andere winkelcentrum Arendshof, zorgde voor grote druk op de bestaansmogelijkheden van de middenstand in Geertruidenberg. Nadat Geertruidenberg vanaf 1920 geen garnizoensstad meer was, verdwenen in 1995 ook de militairen van de Pontonnierskazerne definitief uit Geertruidenberg. Dit leidde tot minder bezoekers aan de vele cafés en bars. De toenemende concurrentie van het internet was voor een aantal winkeliers de nekslag en zo verdwenen de winkels een voor een uit het straatbeeld. Veel bezoekers van de tentoonstelling in Museum De Roos zullen met een blik van herkenning en zonder twijfel met de nodige weemoed kijken naar de tentoongestelde foto’s. Onderstaand een aantal verhalen over de middenstand en de horeca van vroeger.

De in Kerkdriel geboren Johannes Baptist-Mulders kocht in 1850 het hoekpand Venestraat/Koestraat voor 2.000 gulden. Hij was op dat moment al twaalf jaar getrouwd met Lena Severijns, Bergse van geboorte. Ze begonnen in het pand een detailhandel in garen, band, graslinnen, sajet (om sokken te breien), confectie en kruidenierswaren. Na de dood van zijn vader in 1888 namen zoon Cornelis en zijn echtgenote Maria Johanna Vriends de winkel over. Onder de toonbank vonden ze drie schuldboeken; in die tijd werd er veel op de pof gekocht en de schuld bleef vaak heel lang staan. In de keuken hing een ijzeren ketel, waarin de was werd gedaan, boven een groot open vuur. Maria gooide alle drie de boeken in het vuur met de woorden: “Met zóveel schuld eronder kookt de was véél eerder. Die schuld is niet bij mij gemaakt, en zo heb ik er geen last meer van.” De winkel bleef tot 1998 in de familie. Begin dat jaar hielden de zussen Riet en Joke, de vierde generatie, opheffingsuitverkoop in hun ‘wolwinkel’.

De buurtwinkel van vroeger was niet veel groter dan een flinke huiskamer. Een toonbank deelde de ruimte in tweeën, de klanten aan de ene kant en het personeel aan de andere. Iedere klant werd persoonlijk bediend en zout (14 cent per kg), suiker (66 cent per kg) of bonen werden ‘op maat’ in papieren zakjes afgewogen. Dat gebeurde ook rond 1960 in de Spar-winkel in de Brandestraat. De eigenaren Theo en To DuPont verkochten hun zaak eind 1958 aan Ad en Riet Rullens-de Been. Zo’n buurtwinkel was nogal arbeidsintensief; geen zelfbediening, maar het personeel zocht op waar de klant om vroeg. Wat niet in de winkel stond, zoals soda en wasmiddelen moesten vanuit het magazijn gehaald worden. Jam, mosterd en limonade zaten allemaal in glazen flessen, mét statiegeld. De ingeleverde flessen werden in de originele dozen gesorteerd en gingen vervolgens retour naar de leverancier. Na een hele week sappelen was de omzet 1.800 gulden. Halverwege de jaren 60 kwam de welvaart in een stroomversnelling; de winkel barstte uit zijn voegen. Ad en Riet verwachtten ‘in de polder’, waar volop gebouwd werd, hun geluk daar te beproeven en waar een weekomzet van 5.000 gulden heel reëel was. Op de hoek van de Stadsweg en het Dulderpark, waar later de apotheek gebouwd zou worden, werd een noodwinkel gebouwd. De klanten moesten in de zelfbedieningswinkel voortaan zelf hun boodschappen bij elkaar zoeken en op de pof kopen was voortaan verleden tijd; er moest contant worden afgerekend. In 1970 betrok Rullens de supermarkt aan het Schonckplein, waar nu de PLUS-supermarkt is gevestigd.

Rond 1900 waren er in de Brandsstraat onder andere het café van Toon Mulders en het café van Meschedé. Veel later, in de jaren 50, verzamelde ondernemend Geertruidenberg (lees: de mannen) zich op maandagavond in café Speetjens aan de Brandstraat rond het biljart. Eén keer in de maand kwamen de vrouwen van de ondernemers in het café bij elkaar en genoten ze van hun koffie, citroentje met suiker of een bessenjenever. Tijdens een van de biljartavonden in 1957 vertelden de dames Speetjens aan Kees Krols, de smid, dat ze wilden stoppen en het café van de hand wilden doen. Smid Krols dacht dat het wel iets voor zijn dochter Minie zou kunnen zijn. Dat klopte en niet veel later namen Jan Engelbert en Minie Engelbert-Krols het café over. Ze wijzigden de naam in eetcafé Brandpoort, genoemd naar de stadspoort die in vroeger tijden nabij die plek heeft gestaan. In 1962 vertrok het echtpaar naar Dongen en kwam ‘De Brandpoort’ in handen van Jan Vetjens en Mieke Vetjens-Krols. Terwijl Harry Wietmarschen het druk had met zijn timmerbedrijf, stond echtgenote Corrie achter de bar van het café aan de Markt. In 1962 konden ze het café voor zes maanden overnemen; het werden er zo’n 30 jaar. Nadat Harry was gestopt met zijn bedrijf, kwam ook hij in het café. Niet om te helpen, maar om een biertje te drinken of te biljarten. Na het overlijden van Harry op 24 september 2018 woont de kwieke 95-jarige Corrie nog steeds boven het café. Wel is de naam van het horecabedrijf veranderd in Tapperij Huis ten Bos, waar Eric Bos en Thomas Roovers tegenwoordig de eigenaren zijn.

In de Venestraat zaten onder meer Jacq Stal met kruidenierswaren, die later succes had als kunstschilder en schoenmaker Janus Dirven. Hij kon, zoals hijzelf zei, ”die ouwe afgetrapte schoenen weer zo oplappen, dat je je ogen niet kan geloven”. Een unieke samenwerking was er vanaf eind oktober 1944 in de bakkerswereld. Door de bombardementen zat een groot deel van de bevolking ondergronds. Enkele dapperen verlieten af en toe de kelders om bij Bergse bakkers wasmanden vol brood te halen. Drie bakkers woonden vlak bij elkaar; Laurens Verschuuren aan de Koestraat 7, Rinus de Wit op nummer 9 en Piet Stallen om de hoek aan de Venestraat 8. Achter de bakkerijen deelden ze één erf. Ze werkten, onder het motto ‘de mensen moeten toch eten’, gezamenlijk in de bakkerij van Verschuuren. Een fraai staaltje van samenwerking en een mooi voorbeeld hoe je elkaar kunt versterken in plaats van elkaar te beconcurreren. Maar dat is van alle tijden!

Tekst: Jan Hoek

Bronnen: ’Omzien’, Emma Hummelmann, 1999; ‘Groeten uit Geertruidenberg 1890-1940’, Bas Zijlmans, 1980.