In de jaren 1961/62 waren er in Raamsdonksveer wel wat carnavalsactiviteiten, maar pas in het najaar van 1964 werd de Carnavalsstichting Raamsdonksveer opgericht. Vanaf 1965 waren er wat bescheiden optochten, maar in 1967 ging het georganiseerde Veerse carnaval ter ziele vanwege diverse conflicten. Bovendien was er iemand met een deel van de kas vandoor gegaan. In 1969 werd in café Bouwens in Raamsdonk carnavalsvereniging De Haaikanter opgericht. Harry den 1e (Harry Meulblok) was in het oprichtingsjaar de eerste prins en hij zou dat blijven tot 1982. Van 1990 tot en met 1995 zou hij in Geertruidenberg ook nog de prins Carnaval voor de Potteschijters worden. Bij een gebrek aan een eigen carnaval gingen de Verenaren voor het leutfeest elk jaar naar d’n Haaikaant. Dat leidde ertoe dat Raamsdonkers uitriepen: “Mot iemand ut Fèèr in Ramsdoenk carnaval kome viere? Wè motte die Faante allemaol hier in Ramsdoenk? Kenne ze bai jullie niks zelf organiseren?” Dat was tegen het zere been van Jan en Jo Kuijpers. Ze richtten op 26 februari 1975 CV De Faant op. Via de jeugd van Veerse Boys kwam er een Raad van Elf met Bert van den Kieboom als eerste prins van ’t Faantelaand; hij zou dat twaalf jaar blijven. Op 11 augustus 1981 werd de onafhankelijke Carnavalsorganisatie Raamsdonksveer opgericht (COR). Carnaval is van oorsprong een vruchtbaarheidsfeest en door carnaval te vieren was het de bedoeling de wintergeesten te verdrijven. Carnaval is dus van huis uit geen kerkelijk feest, maar rond 1091 begon de rooms-katholieke kerk zich met het feest gaan bemoeien en wilde het feest verbieden. Het leutfeest was echter zo diepgeworteld dat de kerk hier geen vat op kreeg. Carnaval onderscheidt zich tegenwoordig in twee stromingen; het Rijnlandse carnaval zoals het in Duitsland en Limburg wordt gevierd. Kenmerken zijn de ‘zittingen’, de verenpracht van de bestuursleden, mooi uitgedoste dansmariekes en de pracht en praal. In Midden- en West-Brabant wordt het meer op Bourgondische wijze gevierd. Met vele tradities waaronder de sleuteloverdracht en weinig opsmuk maar een simpele boerenkiel.

Spotternij en heiligschennis

In 1346 werd de 15-jarige Willem V door zijn moeder Margaretha naar Holland gestuurd om het Graafschap namens haar te besturen. Zelf verbleef ze in Henegouwen. Een jaar later viert de graaf carnaval in Geertruidenberg. Vanaf 1354 begint hij tekenen van krankzinnigheid te vertonen, toen hij onverwachts een van zijn aanhangers doodde. Zijn jongere broer Albrecht van Beieren laat hem opsluiten in het kasteel Le Quesnoy in Henegouwen waar hij in 1389 overlijdt. Voor veel zuiderlingen is carnaval nog steeds het mooiste feest van het jaar. Carnaval kent een rijke historische traditie. Zo werden tijdens het Middeleeuws carnaval de sociale rollen omgedraaid en moest onder andere de kerk het flink ontgelden. In tegenstelling tot vandaag duurde het carnaval in de Middeleeuwen niet slechts enkele dagen, maar besloeg het vrijwel de gehele periode tussen Kerstmis en het begin van het vasten. In die twee maanden werden verscheidene katholieke feestdagen door de katholieke bevolking aangegrepen om hun dagelijkse frustraties te uitten. Als een wezenlijk deel van het leven stond de Kerk weliswaar bloot aan parodie, maar ze werd er niet door geschaad. Tijdens carnaval, ook wel het ‘Feest der Dwazen’ genoemd werd elk ritueel en elk artikel van de Kerk, hoe heilig ook, met spotternij gevierd. De ‘dominus festi’ oftewel de meester der festiviteiten werd gekozen uit de lagere geestelijken, pastoors, onder-decanen en koorknapen, meestal mensen zonder veel opleiding, die slecht betaald werden en ongedisciplineerd waren en die de dag van hun leven hadden als zij alles op z’n kop konden zetten. De ‘meester’ werd geïnstalleerd als paus, bisschop of abt der dwazen. Tijdens de ceremonie van hoofdscheren kleedden ze hem in een binnenstebuiten gekeerd ambtsgewaad, een ceremonie die vergezeld ging van liederlijke praatjes, wulpse handelingen en dobbelden ze op het altaar, terwijl de mis werd opgedragen in onzinnige brabbeltaal. Ze zwaaiden met van oude schoenen gemaakte wierookbranders die een stinkende rook verspreidden, beeldden de vele taken van de priester uit, terwijl ze dierenmaskers droegen. Op teken van de ‘dominus festi’ stormden ze met z’n allen de kerk uit voor een optocht door de stad, waarbij hij op een wagen werd voortgetrokken en schijnaflaten verstrekte. Het geheel was een parodie op de in hun ogen vervelende en vaak betekenisloze rituelen.

Ezelsmis en polonaise

De ezelsmis vond in de Middeleeuwen plaats in het kader van het narren- of ezelsfeest. Het was, net als het carnaval, een ‘omkeringsfeest’, waarbij de hiërarchieën werden omgedraaid. Met name de katholieke kerk moest het tijdens het carnaval ontgelden. Allerlei heilige tradities en regels werden tijdens het feest op de hak genomen. Zo plaatste men tijdens de ‘ezelsmis’ een ezel op het altaar, waarna een als priester verklede burger een kerkmis opvoerde Bij alle gebeden werd het ‘amen’ vervangen door ‘ia, ia’, ia’ en na iedere preek lieten alle gemaskerde aanwezigen een boer. Duidelijk moge zijn dat eigenschappen die aan de ezel werden toegeschreven, zoals onderdanig, sober, gehoorzaam en hardwerkend, model stonden voor de nederige inzet van de feestvierders. Na de Reformatie in de 16e eeuw kwam er een einde aan het buitensporige carnavalsfeest. De nieuwe protestantse geestelijken hechtten meer waarde aan het belang van het vasten en vonden het losbandige katholieke carnaval maar niets. In het noorden werd het feest al snel uitgebannen en ook in het zuiden werd het carnaval wat later aan banden gelegd. Zo was de polonaise, waarbij men in de Middeleeuwen de voorganger niet volgde met de hand op de schouder, maar met de neus bij het achterwerk, voortaan verboden. Tegen het eind van de 17e eeuw was carnaval in heel Nederland verdwenen. Pas vanaf het begin van de 19e eeuw, toen Nederland onder Frans bestuur stond, keerde het feest in het zuiden van Nederland weer terug. Mede door teruglopende subsidies, de vergrijzing en de terugloop van geschikte accommodaties ziet het carnaval er op dit moment wat somber uit. Carnaval heeft echter meerdere moeilijke tijden gekend, denk daarbij aan de bemoeienis van de kerk, dus zal het carnaval altijd blijven bovendrijven; zeker in ’t Faantelaand, d’n Haaykaant en in Potteschijtersland.

Tekst: Jan Hoek

Bronnen: artikel van Ron Haveman, voorzitter Museum De Roos; lezing journalist Frank Timmers in 2019 in De Schattelijn.