Ik was vroeger een man van de tijd, of beter: ik speelde met de tijd. Ik leefde gemakshalve met het naïeve idee dat ik de meeste vrije tijd had van iedereen. Nonchalant, maar wel stipt. Ik vertrok bijvoorbeeld 1 minuut en 41 seconden voordat de zoemer ging van huis naar school. Precies op dat tijdstip sprong ik op de fiets en als ik het schoolplein op kwam fietsen, dan ging de bel. Ik zette mijn fiets in de stalling en sloot achteraan in de rij met klasgenoten. Ik maakte de minste schoolpleinuren, want ik wilde zo lang mogelijk thuis blijven, of eigenlijk: zoveel mogelijk vrijetijd hebben, want daar draaide het allemaal om.
Doordat ik nooit op het schoolplein kwam, maakte ik geen contact met mijn klasgenoten. Ik leefde in een eigen wereldje, vol fantasie. Dat eilandje creëerde ik zelf. In de klas zat ik daarom ook helemaal alleen vooraan. Bij juffrouw Van Boven bijvoorbeeld, waar we Franse les van kregen. Wat er achter mij gebeurde, dat bestond niet in mijn gedachtegang. Juffrouw Van Boven deed haar naam namelijk alle eer aan. In mijn fantasie beleefde ik de meest enerverende avonturen met juffrouw van Boven. En die belevenissen hadden weinig met Frans te maken, dat kan ik jullie wel vertellen. Daar had ik geen Smartphone voor nodig.
Met voetballen was het precies zo. Wij woonden tegenover het voetbalveld. Ik hoefde maar over te steken en ik stond op de groene mat. Twee tellen voor de aftrap stonden wij nog met tien man. Op het moment dat de scheidsrechter zijn fluitje naar de mond bracht, om het beginsignaal aan te geven, schoot ik in mijn voetbalkloffie vanuit de struiken het veld op. Ik was precies op tijd. Zo zonde van je vrije tijd om al een half uur van tevoren op dat veld te staan. Dan zat ik thuis nog volop te lezen. Ik heb wel eens een doelpunt gescoord, terwijl ik een minuut ervoor nog volop in Wipneus en Pim zat te lezen.
In mijn droomwereld was er verder niets op de kermis, dan alleen de botsauto’s. Ik maakte indruk op de meisjes omdat ik met mijn wagentje nergens tegenaan botste. Ik was als het ware een dribbelaar in de botsring. Met één hand aan het stuur, kauwgom in de mond en dan proberen niets te raken. Ik had altijd nog volop vaart als het belletje ging. Mijn wagentje reed nog 30 seconden door. Ik wilde wáár hebben voor mijn zakgeld, dus ik speelde met de tijd. Ik viel daardoor op bij de meisjes, die wilden allemaal een ritje meemaken. Die grieten moesten niks hebben van die ruige knapen, die zich al bijtend en botsend een weg baanden door het overvolle circuit.
Kortom, ik was een man van de tijd. Mijn improviserend vermogen was eindeloos. Ik vind het heel jammer dat er steeds minder jongelingen zijn met zoveel fantasie als ik had in die tijd. De jeugd van nu wordt door middel hun Smartphone en spelletjes een droomwereld voorgelegd. Ik let daar wel eens op, als ik even wat tijd over heb. En als ik even opkijk van mijn mobieltje.