Met mijn auto kachel ik geduldig achter hen aan, “Ze weten niet beter” denk ik nog. Maar ik kom om in mijn eigen begrip als ik een paar middelvingers krijg van de ploeg achteromkijkende schreeuwende pubers die voor mij rijdt. Verschoond van elk normbesef zwalken zij met hun fietsen over de gehele breedte van de weg. Ze trekken joelend van pret aan elkaars bagagedragers en duwen hun ploeggenoten met ellebogen en handen. Maar ze lachen pas écht hard als er eentje op de keien neerklettert, vlak voor mijn auto, gelukkig rijd ik stapvoets en rem dus zonder piepende banden.

Ik schrik me helemaal kapot! Gelukkig heb ik hem niet geraakt want hij is een meter of twee vóór mij gevallen. Als ik uitstap zie ik het merendeel echte vrienden laf met de noorderzon verdwijnen. Twee helden blijven staan om geamuseerd naar het leed van het slachtoffer op de grond te kijken. “Kom op mietje!” en “Idioot, sta gewoon op!” roepen zij. En tegen mij: “Kun jij niet uitkijken stomme kip! Niet normaal zoals jij rijdt!” Want het ligt natuurlijk niet aan hun.

Van de schrik kan ik even niet reageren want ik ben vooral bezig met het kermende joch op de straatstenen. “Ooh... pijn aan mijn been.” Kreunt de jongen en de vrienden Jut* en Jul* liggen in een stuip van het lachen als de hij naar de stoeprand kruipt.

Ik buig me over het joch: “Gaat het met je? Waar heb je pijn? Kun je staan?” Standaardvragen denk ik toch. En dan de reactie: “Jij rijdt mij gewoon omver, nee, natuurlijk gaat het niet! Wat denk je zelf! Getuigen zat!”. Hij krijgt bijval van Jut*: “Wij hebben het ook gezien Sven*. Volgens mij is nou ook je fiets kapot!” Jut wijst naar de fiets op de grond en krijgt bijval van Jul*: “Zij moet je een nieuwe geven, een elektrische, of een fatbike.” Onder de indruk ben ik niet echt van dit gespuis in de dop. Ik zet mijn zakelijke blufmasker op. “Ja, we moeten er een politiezaak van maken, dat is zeker.”.

Met heel veel bombarie pak ik een aantekenboekje met pen uit mijn tas en sla het open. Ik kijk hen één voor één indringend aan: “Eerst ga ik jullie naam en adres opschrijven en ook die van jullie zogenaamde vrienden die net zijn weggevlucht.” Tot mijn eigen verbijstering geven de drie braaf hun n.a.w. gegevens en, in overleg, ook die van de vluchters. Dat helpt wel zeg, als je zo’n autoritair blufmasker effe op kunt zetten. Ik zie met genoegen de drie branies verschrompelen en neem meteen de maar kans waar om ze het even fijntjes met een baksteen in te wrijven hoe ik denk over hun asociale gedrag in het verkeer. Misschien niet pedagogisch, maar wel effectief.. voor het moment in ieder geval.

Ik zet, om mijn verhaal nog even kracht bij te zetten mijn voet op de fiets die nog steeds op de grond ligt en steek mijn hand uit naar Sven* en trek hem overeind. “En nou sta je op, er is niks met je aan de hand. Ga gewoon naar huis en effe normaal blijven doen, ik weet waar jullie wonen.” Daar gaat het drietal.

Weten zij veel dat ik eigenlijk met één vingerknip al in duigen val. Het papiertje met adressen belandt in de versnipperaar en ik ga over tot de orde van de dag.

*niet de echte naam