In de middeleeuwen waren de huizen van hout en de daken van riet. Er werd in de woningen op open vuur gekookt in een vuurkuil op de lemen vloer; de pan hing aan een ketting boven het vuur. Alles bij elkaar zorgde dat voor brandgevaarlijke situaties. Als er brand uitbrak dan brandde soms een groot deel van dorp of stad af. Ook waren branden het gevolg van blikseminslag en oorlog. Zoals op 17 september 1420 Dirk van der Merwede na een grafelijke twist alle hoeken van de stad Geertruidenberg in brand liet schieten, waarna de stad geheel afbrandde. Tijdens de Tweede Franse inname van Geertruidenberg begin 1795 hadden de Fransen zich achter de dijk in Raamsdonksveer gelegerd. Toen generaal Bedaulx vanuit Geertruidenberg weigerde zich over te geven, werd de vestingstad onder vuur genomen. De generaal liet als antwoord 70 huizen, gelegen aan de dijk in Raamsdonksveer, in brand schieten om de Fransen daaruit te verjagen. Zonder succes overigens, want op 19 januari 1795 besloot Bedaulx alsnog te capituleren.
Tekst: Jan Hoek
Om een brand te blussen had je hulp nodig van de buren en andere omwonenden. Met elkaar werd een lange rij gevormd tussen een sloot en de brand. Vervolgens werden emmers water doorgegeven. In 1521 bepaalde keizer Karel V per wet dat er, om brand minder kans te geven, alleen nog huizen van steen gebouwd mochten worden. De overheid stelde vooral regels op over hetgeen de burgers moesten doen en hoeveel (leren) emmers, ladders en ander blusmateriaal ieder stadsdeel of dorp moest hebben. In 1827 bepaalde koning Willem I per Koninklijk Besluit dat alle gemeenten verplicht zijn om een brandspuit en andere blusmiddelen aan te schaffen. Rond die periode ontstonden de eerste vrijwilligerskorpsen die betaald werden door bemiddelde inwoners. Amsterdam kreeg in 1874 als eerste een beroepsbrandweerkorps. Er zouden heel veel beroeps- en vrijwilligerskorpsen volgen. In de jaren 40 van de vorige eeuw werden hogedrukpompen en schuim- en poederblussers geïntroduceerd. In 1985 werd de Brandweerwet vastgesteld, die op 1 oktober 2010 werd vervangen door de Wet veiligheidsregio’s. De gemeente Geertruidenberg werkt met 23 andere gemeenten, brandweer, GHOR (gezondheidszorg) en politie samen in de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Het is ondoenlijk om over alle branden die plaatsvonden in Geertruidenberg, Raamsdonksveer en Raamsdonk te schrijven. Daarom uit elke kern één verslag van een brand die het landelijk nieuws haalde.
Weggevaagd
Op 13 augustus 1885 begon een brand bij de in de Schansstraat gevestigde bakker Heere in Raamsdonk die, zo werd later gesteld, vergeten was zijn schoorsteen te vegen. Een striemende westen-/zuidwestenwind zorgde ervoor dat de vlammen met een razende snelheid hun verwoestende werk konden doen. Toen het vuur ter hoogte kwam van café De Koppelpaarden was smid Piet van Onzenoort daar als vrijwilliger gaan helpen met het blussen. In de tussentijd brandde zijn eigen smederij aan de Luiten Ambachtstraat af. De smederij is in 1886 weer opgebouwd. In een uur tijd werden 31 woonhuizen, schuurtjes en hooistapels veranderd in hopen as. Slechts een enkele muur bleef staan. Weekblad ‘Echo van het Zuiden’ schreef fijntjes: (…) “Alleen zag men hier en daar een half gebraden varken jankend rondlopen.” Ook de Nieuwe Rotterdamsche Courant besteedde aandacht aan de brand. “Hartverscheurende taferelen deden zich voor; hier huilende en weeklagende menschen, daar anderen ademloos van hun veldarbeid keerende om hunne have en goed voor hunne oogen te zien verwoesten, elders eenigen bezig met redding van hun goed en kostbaarheden. Een ware paniek greep ieder aan, men gaf bevelen, doch niemand kon luisteren.” Door zeilen te leggen op de rieten daken kon de brand worden gestuit. Een strook van 500 meter, die pas tegen de grens van Waspik eindigde, was weggevaagd. Er vielen geen slachtoffers.
Koninklijk bezoek geteisterde streek
Door blikseminslag is om 22.00 uur op 8 augustus 1909 een zeer grote brand ontstaan in een boerderij op het Smidseind in Raamsdonksveer. Door de brand werden 30 woningen verwoest en verloren 40 gezinnen hun woning. De ‘grote brand’ begon bij de boerderij van Adriaan de Bruijn. De krant ‘Echo van het Zuiden’ meldt op 10 augustus: “(…) Behalve een aantal arbeiderswoningen werden door de brand verwoest: het grote tramstation, het café-restaurant van A. de Reyer, zes grote boerderijen, in enkele daarvan ca. 90.000 kg. hooi, en enkele winkelhuizen. Gelukkig waren er geen persoonlijke ongelukken te betreuren. Wel kwamen een veulen en twee kalveren in de vlammen om.” Als door een wonder stond de smederij van ‘Jan de Smid’ ongeschonden tussen de puinhopen. Dezelfde krant maakte op 15 augustus een uitgebreid verslag van het bezoek van Prins Hendrik een dag eerder. “Ingevolge den last van Z.K.H. mag niet de minste plechtigheid het ‘hooge bezoek’ opluisteren, wijl het hier de bezichtiging eener geteisterde streek geldt”. Na het koninklijke bezoek werd de naam Smidseind vervangen door de naam Prins Hendrikstraat. In de archieven is ook nog een bijzonder verhaal van Marie-Louise van der Schuren, dochter van de toenmalig burgemeester van de gemeente Raamsdonk, op te tekenen. Haar vader had in huiselijke kring verteld dat toen hij op de plaats van de brand arriveerde niet wist wat hij zag. Een aantal brandweerlieden maakten openlijk ruzie met elkaar. In die tijd had je nog primitieve brandspuiten, waar je met twee personen, elk aan een kant, moest trekken. Een aantal brandweermannen kon het echter niet eens worden, en dus werd er niet gespoten. De burgemeester voegde daar volgens dochterlief nog aan toe dat het bij haar vader weinig verbazing opwekte, omdat de mensen daar nogal makkelijk ruzie met elkaar maken. Overigens waren de gemeentelijke en militaire brandspuiten kansloos tegen de vuurzee die door de vele rieten daken en de harde wind supersnel voortraasde.
Enorm geluk
‘Geertruidenberg ontsnapt aan ramp’ kopte NRC Handelsblad op 28 juni 1974. Een hevige explosie gevolgd door brand in de chemische fabriek van Nederlands Eerste Carteroliefabriek (NECOF), gelieerd aan Ashland-Sudchemie, aan de Donge kostte donderdagavond 27 juni het leven van de 35-jarige ploegbaas Piet Wolf uit Etten-Leur. De politie stelde later vast dat de man niet verbrand was, maar waarschijnlijk geraakt door vallend gesteente. Vermoedelijk als gevolg van storing in een koelsysteem vond kort na tien uur ’s avonds een eerste ontploffing plaats, waarna direct brand uitbrak. Tijdens de brand explodeerden regelmatig vaten chemicaliën. Door de gezamenlijke inspanning van verschillende brandkorpsen uit de omgeving en de hulp van zo’n 50 militairen was de brand om ’s morgens zes uur nagenoeg geblust. De brandweer moest een paar uur later toch weer ingrijpen toen twee ondergrondse tanks met in totaal dertigduizend liter chemische vloeistof dreigde te ontploffen. Het NRC overdreef niet, met de vetgedrukte Telegraaf-letters, dat Geertruidenberg was ontsnapt aan een ramp. De wind dreef het vuur namelijk weg van een aantal opslagtanks gevuld met explosieve stoffen. Een enorm geluk, want de fabriek stond in de buurt van woningen, waarvan de ruiten door de explosies waren versplinterd. Op het moment van de ramp bevonden zich slechts vier personen, die de fabriek ’s nachts draaiende hielden, aanwezig, terwijl dat er overdag zo’n dertig aanwezig waren. De brand richtte voor meer dan twee miljoen gulden schade aan. De fabriek zou/mocht niet herbouwd worden.